De eerste bewoners
Jenneken Claboth of Clabots was een der eerste drie burgers die in 1660 de toelating kreeg een huis te bouwen rond de kapel te Jezus-Eik. Deze naam komt sinds de 14e eeuw voor in de streek van Overijse waar de familie meerdere gronden bezat De eerste huizen in het bos werden in de 16e eeuw gebouwd. De Rekenkamer die het bos beheerde vroeg uitzonderlijk aan de Hertogen van Brabant de toelating tot bouwen te verlenen. Het betreft hier geen religieuze gebouwen, maar huizen van boswachters, houthakkers en kolenbranders.
Rond de kleine kapel werden een paar huizen gebouwd. Enkele handelaars, een herberg, een boswachter en een hoeve. In 1664 bestond het dorp uit 5 of 6 huisgezinnen en een vijftal huizen. Hun aanwezigheid werd slechts ten voorlopige titel door de hertog van Brabant toegestaan. Zo werd door een acte van 29 april 1660 aan Merten Van Horenbeek toegestaan in het bos te komen wonen naast de baan van Brussel naar Overijse in een “Barache ofte leemen Huys” voor de duur van 18 jaar, mits betaling van een belasting en het verbod hout te hakken in het bos. Hij mocht alleen hout sprokkelen. Een zelfde toelating werd verleend aan Jenneken Clabots, aan Geeraert Cayaert en Bartholomeus Segers als waarnemend geestelijke.
In 1678 werd de toelating verleend aan Jan Vandenbranden, Thomas Aert of Hart, Joos Fumonville en Catharina la Noy of de la Noy een woonst te bouwen. Een weinig later, Geeraert Cayaert en Thomas Hart leefden nog, waren twee van de huizen ten noorden van de grote baan – zij omringden het goed van Hart links en rechts – toegekend aan Joos van Engelandt en Guilleam Van der Schiiek. Ten westen van de woonst van Engelandt, een beetje achterin, achter de kapel stond de pastorie “de Cappeliije “. Rond deze woningen liep een straatje, dat een boog beschreef waarvan de oude en bochtige aardeweg van Overijse naar Oudergem de koord vormde. Dit was de 0.-L.-Vrouweweg die door de vele processies gevolgd werd. Langs dezelfde kant van de straat, ten Z-0 van de kapel stond een kleine hoeve gebouwd door Jacques Van den Schriek.
In 1742 volgens de “Caerte figuraties ” van de landmeter Adrien De Bruyn, gemaakt op bevel van de Staten van Brabant, waren er rond de kerk van Jezus-Eik 7 privaateigendommen, bevattende een huis en grond. Ten noorden van de Waversesteenweg op de hoek van de huidige Kapucienendreef was er in de richting van Brussel, het huis en de hof van Sebastiaan Vandenbrande, het huis en de hof van Peeter Lippens en het huis en de hof van Nicolaas de Cat. Recht tegenover, zag men vertrekkende van de huidige Welriekende dreef, (wegh van Bootsvoort) de hoeve en de weide met een vijver van Nicolaes de Cat, het huis en de hof van Philip Stielemens, de hof van Peeter Lippens, het huis en de hof van Guifiaume Lippens. Meer naar het oosten aan dezelfde zijde van de baan vertrekken van de welriekende stond een hoeve van de erfgenamen Martinus Tuymans, waarvan meer dan de helft van de weide met drenkplaats onteigend was voor het verbreden van de steenweg naar Overijse. Bij deze enkele bewoners kwamen er steeds meer, daar de regering steeds meer gedeelten van het bos vrij gaf.
30 jaar later zien we op het plan van J. Hellemans (14 december 1773) 24 privaateigendommen rond de kapel. 14 waren rechts van de steenweg naar Overijse, langs de baan naar Hoeilaart. De tien overige stonden op de hoek van de Kapucienendreef. De oppervlakte bedroeg 487 roeden, de kerk en de hof van de pastoor besloegen 89 vierkante roeden.
bron: ‘Van bedevaartsoord tot villadorp’ 1984 aut:P. Vandenbranden)