De kerk doorheen de eeuwen
Na de eerste mirakelen ontfermde de abdij van Park te Heverlee zich over het nieuwe bedevaartsoord. Zo werd op 12 oktober 1642 voor de eerste maal een plechtige mis opgedragen aan de voet van de eik door de abt Jan Maes in het bijzijn van een groot aantal bedevaarders.
De eerste rector van Jezus-Eik was Benedictus Piccaert (1613-1659).Hij liet een eerste kapel bouwen in hout. Dan ook werd de Jezuseik gedeeltelijk afgezaagd zoals men hem nu nog kan zien onder het altaar van de huidige kerk.
Abt Masius
Weldra werd een grotere kapel opgetrokken in leem. Deze kapelletjes dienden alleen als bescherming voor het beeldje. In de winter werd het veiligheidshalve bewaard in de kerk van Tervuren.
Toen ook deze kapel bouwvallig was geworden bouwde men er een in steen met een schaliëndak op. Al te dikwijls gebeurde het echter dat heel wat mensen in regen en wind moesten blijven staan als de mis in de kapel werd opgedragen. Daarom werd besloten een groter heiligdom te bouwen.
Don Francisco de Mello, generaal van Filip IV en gouverneur-generaal der Nederlanden, wiens dochter genezen was van een gevaarlijke koorts nadat hij te Jezus-Eik voor haar genezing had gebeden, beloofde voor het bouwen te zorgen op last van de Spaanse schatkist. De financiële toestand van Spanje was toen echter al zo slecht, dat van het plan werd afgezien. In 1648 kreeg Leopold-Willem, broer van Ferdinand 11 van Spanje het bestuur over de Nederlanden, en hij kwam vaak te Jezus-Eik bidden. Nu ging de wagen aan het rollen en kreeg Libert de Pape, abt van Park toelating een kerk te bouwen.
De “careeloven” werd klaargemaakt om de stenen te bakken en schaliën werden met paard en kar uit Namen aangevoerd.
Op 20 april 1650 werd de eerste steen gelegd door de aartshertog die beloofde dat de kerk een aantal privileges en fondaties zou krijgen. Hij beloofde ook een prachtig altaar, maar werd jammer genoeg spoedig naar Oostenrijk geroepen zodat het bij beloften bleef. Tussen 1650 en 1653 werd het koor met de twee sacristies en het woonhuis van de rector (slechts met een verdiep) gebouwd, alsook een zijmuur langs de baan naar Overijse.
Op 15 juli 1663 na de oorlog tussen Spanje en Frankrijk werden de gevel en de zijmuur langs het bos opgemetseld. Het werk was af op 6 november 1663. Van 22 mei tot 21 november 1665 werden de zijmuren opgetrokken tot onder het dak en de voorgevel tot aan de kroonlijst van het grote venster. In de voorgevel waren twee nissen voorzien waarin men de beelden zou plaatsen van St. Jan de Evangelist en de H. Norbertus.
Op 15 juni begonnen de timmerlieden aan het dak en in november 1665 lagen de schaliën op het dak.
In 1666 zijn de metselaars begonnen aan het verder afwerken van de voorgevel. Met de overblijvende steen werd de grote pastorie tot op gelijke hoogte van de kerk gebouwd.
In 1672 werd de vloer gelegd en mocht er niemand meer in de kerk zelf worden begraven.
In september 1680 tenslotte werden de glasramen geplaatst en mogen we de kerk als af beschouwen.
In 1868 werd tegen de mooie gevel in Lodewijk XIV stijl een toren aangebouwd die nu met de restauratie werken opnieuw is weggenomen.
De huidige kerk
(bron: ‘Van bedevaartsoord tot villadorp’ 1984 aut: P. Vandenbranden)