Geschiedenis van het Zoniënwoud
Het huidige Zoniënbos is een miniem overblijfsel van het Kolenwoud of Sylva Carbonaria, waarvan de Romeinse veroveraars in hun brieven gewag maakten en dat zich uitstrekte van de oevers van de Rijn tot de Moezel en de Noordzee.
Het woud heeft reeds een vroege bewoning gekend, daarvan getuigen vele voorhistorische vondsten o.a. stenen werktuigen, pijlpunten, aardewerk, grafheuvels… De ” Dolmen ” die zich nu in het park van Tervuren bevinden, werden door Hubert Nootens op 2 mei 1883 te Duisburg bij het ploegen blootgelegd.
Er zijn drie stukken die samen 6.000 kg wegen. Tussen twee stukken trof men in een ronde aarden put van 2 m diameter en 1,5 m diep een grote hoeveelheid as aan. De betekenis van deze dolmen is vaag, vermoedelijk waren het altaarstenen waarop slachtoffers werden geofferd, daar men vaak verkoolde resten van mensen en dieren aan hun voet ontdekt heeft. De naam “Zoniën” komt waarschijnlijk van de rivier de Zenne die het bos eertijds doorkruiste. In de 12de eeuw heette de Zenne “Saina” of “Sonna” en het bos “Sonia”. In de 14de eeuw droeg de rivier de naam “Zenne” en het bos Sonie, Zonie, Sonien of Zoniën.
Jan Van Boendale, de Tervuurse dichter uit de 14de eeuw, die de geschiedenis van het hertogdom Brabant schreef in zijn gekend werk “Brabantse Yeesten” dichtte toen “int Wout von Sonijen”. In het Latijn schrijft men vanaf 1140 voor het woud “Sungia” (Foresta de Sungia). In de “Beschrijvingh der Nederlanden. Soo uyt Louis Guicciandyn als andere vermaarde Schrijvers kortelijk voorgesteld.” (Eerste deel uitgegeven te A’dam bij Jacob van Meens of Meurs 1660) spreekt men van het groot “Soniënbosch, seer houtrijck en bequaem tot de Coninghlijcke Jacht, omringht met schoone Fonteyne, Abdije, Kloosters en allerhande bomen en riviere. ” en verder “Alle deze Boschagiën syn vol van allerley soorten van Wildt als Herten, Dassen, Rheën, Wilde Verkens, Haasen, Konynen en diergelijke.”
Er werden in deze oase van groen en stilte ook een aantal kloosters opgericht: Ter Kameren 1202, Groenendaal 1307, Rood-Klooster 1318 (zo geheten omdat de muren met een rode kleurstof bestreken waren.) Capuciënenklooster 1626. Dit laatste stond op een drietal kilometer ten noorden van Jezus-Eik, Isabella, echtgenote van Albrecht legde de eerste steen op 25 juni 1626.
Het klooster was eenvoudig ingericht. De hof versierd met mooie gewassen en beplant met fruitbomen, was afgesloten door een iepenbomenhaag en met visrijke vijvers en grachten omringd. De inwoners uit het omliggende gingen er ’s zondags naar de twaalf-urenmis. In 1796 werd het op bevel van de Sansculotten verkocht en afgebroken).
Het Zoniënwoud is steeds een uitgelezen jachtterrein geweest voor keizers en koningen. Een hoogtepunt waren zeker de jachtpartijen van Karel V waarvan hier enkele cijfers.
23 december 1762: 41 everzwijnen, 19 herten, 63 hinden, 1 reebok, 1 haas, 1 vos.
30 december 1768: 70 hinden, 19 everzwijnen, 1 wolf, 6 reebokken. (L. Mellaerts “Het Zoniënbos”)
Na de oorlogen van de XVI e en de XVII e eeuw was het woud volledig verarmd, door de bevolking die brandstof nodig had, door plunderende soldatenbenden of door de overdreven kappingen van de eigenaars die in geldnood verkeerden.
Tijdens de Oostenrijkse periode heerste terug vrede en kon aan herbebossen worden gedacht. Uit deze periode dagtekenen de oudste éénsoortige beukenopstanden, die nog op stam staan.
Na 1815 komt het woud in handen van private eigenaars en van het toen nog ongeveer 12.000 ha grote bos bleef er nog een goede 4. 000 ha over. Gelukkig voor Zoniën had de Brusselse bevolking hout nodig om zich te verwarmen, zoniet was alles verkaveld geweest Onder druk van de bevolking kocht de staat het overblijvende bos op en vertrouwde het beheer ervan aan Waters en Bossen toe. Ongeveer 80% van het woud is beuk, 10 % eik en 10 % naaldhout.
De verjonging gebeurt waar het mogelijk is op natuurlijke wijze. Grotendeels dient er echter geplant met beuk als voornaamste houtsoort. Door te dunnen zorgt de bosbouwer ervoor dat de beste bomen geleidelijk voldoende ruimte krijgen. Om de dunning regelmatig te spreiden is het woud opgedeeld in acht kapvlakten zodat elke vlakte om de acht jaar behandeld wordt, de jonge aanplantingen uitgezonderd, welke om de vier jaar aan de beurt komen.
Nu kan je in het bos wandelen en van het groen en de stilte genieten en denken aan zijn rijke verleden.
(bron: ‘Van bedevaartsoord tot villadorp’ 1984 aut. J. Van Diest)